column Regiobode 16 januari 2007
Wat een rotwiekent heb ik eropzitten. Eigen schult; hadt ik maar niet de krant moeten lesen. Hadt ik nu niets geweten over de erbarremelijke slegte spelling van onze stuudenten op de univerzitijt. Het scheint daar huilen met de pedt op te zijn. Een beedje student weet noch geen drie samenhangende sinnen op papier te kreigen. Laat staan dat het ze lukd zonder zpelfauten. Het komt allemaal door de beeltkultuur waarin we onze kroost laten opgroeien. Ze sijn niet meer gewent om te leesen en aan taalonderweis wort al fijftien jaar geen sikkepit meer gedaan. De proffessoren weiten het allemaal aan de basisschool en het middelbaar onderweis. Daar wort veel aan tooneelstukkies gedaan en de kids weten zich tegenwoordig prima verbaal uittedrukken. Maar owee als het op schreiven aankomt. Dan is Delft in last. Of Gronningen of Pieterbuuren, daar is niemant het meer overeens. Voor de beginnende studend zijn nu in allereil bijspijkercursussen opgezedt. Daar probeert men de allergroodste schade te repparreren. Ik wort hier zo enorm boos over! En tegeleikertijd ook zo intens verdrietig. Wat stellen we ons voor dat er met ons lant in de nabeie toekomst moet gebeuren? Als we toelaaten dat het nivaeu van onze toekomstige beroepsbefolking zo stijl naar benedenkeldert als nu bleikt te gebeuren, kan ik en mijn geeneratiegenooten vreezen voor ons leven. Gaat u over een paar jaar noch met een gerust hard een reseptje afgeven bij de appoteeker die op de laatjes met medisijnen kleurige ikoontjes en stripfiguren heeft geplakt? Van de doktor hebben we dan een fleurig forremeliertje meegekregen met twee blouwe driehoekjes, een rood rontje en drie maal daags een Asterix en Obelix. Ik zou er nu al een paaraaceetaamolletje voor in willen nemen. En als we het in die beeltkultuur nau maar eens waren over hoe we de dingen moeten uitspreken, was er noch kans op enich begrip tussen de mensen. Maar ook wad dat betreft houdt ik mijn hard vast. Op de radio en op de tv beluister en zie ik sints enige tijd een spotje over feinstof van diezelmotooren. Das een meneer die aan een parasjuut boven nederland zweeft. “Ben ikin de lugt?”, vraagt hij al hij begind. Leuk gevonden! Tegeleikertijd moet jeje affragen hoeveel jongelui, die alleen nog maar potkasten, noch weeten dat radio en tv vroeger via de eeter werden uidgesonden. Die ben je dus al kweit als het gaat over het overbrengen van je bootschap. Wat mei in dat spotje het meeste bezeerd is echgter het woord ministerie. De man aan dat valscherm spreekt dat uit als mìni-sterie. Een klijn soort sterie, leikt hij te bedoelen. Daar zul je duz ook grootere van hebben, moet de generatie beeltkulturisten hiervan denken. Het woord Ministerie met de juiste klemtoon op de juiste plek hebben ze vasd noch nergens geleesen of gehoordt. En dat gebeurdt dus ook niet meer na het freqkwente uitzenden van dit spotje. In deselfde kategoorie treurnis valt voor mei een van de presentatooren van de verkeersinformaasie. Behalve de lengte en plaats van het aaneengeschoven motoorische blik op onze snelwegen (ook zoon woort dat geen betekenis meer heefd in dit verbant), melt hij ook de vertragingen op het spoor. Als verklaring voor het insetten van bussen op het trajekt Harderweik - Uterecht spreekt de man konseqkwent over een zijnstoring. Daarbij kreig ik het beelt van een in esistentieële noot verkerend trijnbestuurder, maar het gaat natuurlijk over een kapot sein! Ik snap dat nog en u ook. De vraag is egchter hoe ver we af sijn van het moment dat ook dit woort definietief gemuteert is tot een afgreiselijk soort woordenschadt waarmee we elkaar niet meer begreipen. Van die gedachte kan ik een opregte zijnstoring krijgen.
Nel Zon