Schoon Nederland

column Regiobode 20 maart 2007
"‘t Is lente," jubelt de mevrouw in de radioreclame. "Tijd voor de voorjaarsschoonmaak!" Ik spits mijn oren. Heeft onze nieuwe regeringscombinatie met de ChristenUnie in zo’n korte tijd het jaren-vijftig-gevoel nieuw leven ingeblazen? Ik herinner me de stressvolle periode van de voorjaarsschoonmaak nog uit mijn ouderlijk huis. Ergens in de buurt van het aanstaande Paasfeest werd mijn moeder bevangen door een wonderlijke stemming. De boel moest eens grond ‘aan kant’. In de gesprekken die ik tussen haar en mijn vader opving, hoorde ik het woord schoonmaak steeds vaker en nadrukkelijker vallen. Mijn vader leek pogingen te doen haar bijna hormonale neiging te temperen. Tegelijkertijd merkte je dat hij zijn weerstand tegen deze periode van onrust liet varen, gevoed door de ervaring van jaren dat er toch geen houden aan was. En dan was het op een maandagmorgen ineens zo ver. Nog voor hij naar de fabriek vertrok, was het vaders taak om de matrassen uit onze bedden te tillen en de spiralen bedbodems met zijn hamer los te tikken uit de hoofd- en voeteneinden. Daarmee ontstond op onze kleine slaapkamers een onafzienbare werkruimte waarin moeder zich de rest van de dag als een bezetene bewoog. Niets bleef onaangeroerd of ongesopt en nog voor bedtijd ons die avond weer richting sponde dreef, had vader bij thuiskomst de bedden weer in elkaar gehamerd. Na de ‘bovenboel’ kreeg ook de rest van het huis een grondige schoonmaakbeurt. Moeder leefde die dagen in een soort roes waarin ze ons niet spaarde en aanspoorde onze rommel op te ruimen. Pas als het laatste gordijn weer gewassen voor het raam hing, de ragebol ook de uiterste hoeken van het huis had gezien, werd ze weer een beetje herkenbaar voor ons kinderen. Met dit verschil dat het leek alsof ze een periode van loutering had doorgemaakt. Behalve haar huis, was er ook bij haar iets fundamenteels ‘opgeruimd’. Enige troost in deze periode van onrust vonden we in het feit dat de moeders van onze vriendinnetjes en vriendjes ongeveer op hetzelfde moment door het schoonmaakvirus leken te zijn besmet. We draalden met elkaar wat langer op de weg van school terug naar huis, omdat we wisten dat we daar onze moeders in grote schoonmaakdrift zouden aantreffen; onze komst ziend als blijk van verstreken tijd waarin ze eigenlijk meer had willen doen. De mevrouw in de radioreclame is goed getypecast: een lichte hysterie in haar stem maakt haar boodschap geloofwaardig. Ware het niet, dat waar ze onze aandacht voor probeert te trekken niets met de ouderwetse voorjaarsschoonmaak van doen heeft. De mevrouw roept ons argeloze burgers op mee te doen aan de actie Nederland Schoon waarin we met elkaar geacht worden de troep op straat op te ruimen. Zwerfafval heet dat tegenwoordig en die plaag gaan we eens per jaar met genoemde actie te lijf. Typisch gevalletje van symptoombestrijding, concludeer ik als ik het radiospotje afluister. Met de oproep om als brave burger aan te treden om de rotzooi van straat op te rapen, ben je bij mij aan het verkeerde adres, beste mevrouw van de radio. Ik gooi nooit wat op straat weg en wat daar allemaal ligt is dus niet van mij afkomstig. De hufterigheid die in onze samenleving is gaan heersen, moet je niet proberen aan te pakken door ons eerzame stad- en dorpsgenoten op te roepen de colablikjes en marswikkels van anderen op te ruimen. Slinger de zwerfvuilvandalen massaal op de bon en verplicht hen maar een keer per jaar - wat?; iedere week! - om de straten van Nederland weer schoon te vegen. Van dit soort weke acties leren de vervuilers helemaal niks. Hooguit dat er altijd anderen zijn die de rotzooi achter hun kont opruimen. Daar zou mijn moeder het nooit mee eens zijn geweest. En ik ook niet.
Nel Son