Bril

column Regiobode 3 juni 2009
Hij keek er ieder jaar weer reikhalzend naar uit: rokjesdag. Met een fijn gevoel voor klimatologische invloeden op de vrouwenziel, wist hij die eerste voorjaarsdag goed te voorspellen. Op het moment dat hij erover schreef, was ik veelal zelf ook voor het eerst in een rokje de straat op geweest. Het ooit nog wat schrale zonlicht van de ochtend, groeide naarmate de dag vorderde tot een gloeiende bevestiging dat de kledingkeuze van die dag de juiste was. Het prachtige voorjaar dat we vanaf rokjesdag zijn ingestapt, kent maar één schaduw. Het sterven van de man die er zo weergaloos over kon schrijven. Martin Bril kon schrijven over iedere hoek van de straat en over alle mensen die hij daar tegenkwam. Maar zijn rokjesdagcolumns blijven pareltjes in zijn omvangrijke euvre. Ze pakken zo treffend het verlangen ons lichaam aan de zon bloot te stellen, ons te koesteren. Ik heb niet al zijn columns gelezen, dus ik weet het niet zeker, maar zou hij ooit geschreven hebben over de dagen ná rokjesdag? Ik vroeg het me af toen ik afgelopen Pinksterweekend de veerstoep in het rustieke IJsseldorpje Dieren bezocht. De zon bescheen op gulle wijze het wijdse landschap dat zich aan de overzijde toonde. De rivier glinsterde en bood een welkome vaarweg aan uiteenlopende pleziervaartuigen. De pontbaas deed goede zaken. Zowel heen als weer kon hij zijn Steeds Voorwaarts van slagboom tot slagboom volladen. Terwijl zijn scheepje tegen de zware IJsselstroom in naar de Olburgse kant ploeterde, verzamelde zich al weer een bont gezelschap fietsers en motoren aan de Dierense zijde. Overduidelijk mensen die naar blootstelling aan de zon verlangden. Zelfs als je maar een oppervlakkige blik op ze wierp, was niet te missen dat mensen gemaakt zijn van vlees. Meestal overvalt je een dergelijke bespiegeling bij het aanschouwen van die exemplaren van het menselijke ras, die je een al te uitbundige openbaarmaking van zichzelf zou willen ontraden. Maar de zon is een democratisch verschijnel en zo willen we er klaarblijkelijk mee omgaan. De omvangrijken onder ons, delen ruimhartig hun strakgespannen shirts waaruit drillerige armen puilen. Een korte stonde aan het water bevestigt dat het slechts weinigen is gegeven zich minimaal te kleden en tevens esthetiek uit te stralen. Het beste beschouw ik dergelijke taferelen terwijl ik mijn vermogen tot humor aanspreek. Dat bespaart me een cultuur-pessimistische middag die gezien het schitterende weer volkomen ongepast zou zijn. Humor heeft ook de middelbare man op zijn glimmende motor. Het spijkerjekkie kleurt leuk bij het chroom van zijn ‘bike’. Wat hem aan grijze lokken rest, zit strak naar achteren gekamd. De schedel toont zich op meedogenloze wijze kalend. Bijna geen haar meer op de kop, maar wàt een bakkebaarden om dat te compenseren, stel ik binnenprettend vast. Hoe zou Martin zich aan deze Veerstoep hebben laten inspireren? Heeft hij er ooit een poosje doorgebracht? Hoe zou de ‘vader aller columnisten’ deze mensenschare hebben aanschouwd en met welke woorden zou hij deze Veluwezomers en hun tijdelijke gasten hebben beschreven. We zullen het niet meer weten, maar ik neem aan dat ook hem deze Pinksteren tot mildheid had gestemd.
Nel Son