column Regiobode 3 april 2007
Twee keer per jaar vindt er in huize Son een grote wissel plaats. Meestal ingegeven door de wijziging van de seizoenen, moet ik aan een veranderingsdrift gevolg geven. Ineens heb ik er genoeg van, vind ik dat het maar eens anders moet en dan duurt het niet lang, of het is zover. Mijn Henk schrikt er nog iedere keer van. Voor hem hoeft het nog allemaal niet. Toegegeven; ik zit er ook wel eens een paar weken naast en dat heeft toch nare gevolgen. Met de aankondiging van de lente een paar weken geleden, kon ik me niet meer beheersen. U herinnert zich ook, dat het na een paar voorjaarsachtige dagen weer een stuk kouder werd, maar dan is er geen weg meer terug. Precies om die reden waarschuwt mijn lieve echtgenoot me inzake die ene zwaluw die nog geen zomer maakt, maar geen enkel jaar maakt het indruk op me. Als ik het zo voel, moet het gewoon gebeuren. Het zal er wel mee te maken hebben dat de merels beginnen te zingen of met mijn verlangen dat de lente nu eens eindelijk begint. De wat meer gedekte tinten die bij de winter horen, hangen me ineens mijlenver de keel uit. Ik kijk uit naar voorjaarskleuren, lichte stoffen, fladderende rokken, topjes en blouses met korte mouwen. Dat alles roept naar me en ik weet heel precies waar die lokroep vandaan komt. Uit de ‘winteropslag’. Mijn kledingkast is ineens een sombere donkere enclave in ons huis, waar ik me ‘s morgens met steeds meer weerzin meld. Heeft iedere vrouw zich met grote regelmaat te verstaan met het dilemma wat ze nu weer eens zal aantrekken, ik kan in deze fase van het jaar cht helemaal niks meer kiezen. Bij het voorjaarsgevoel waaraan ik uitsluitend nog gehoor wil geven, past geen enkel kledingstuk meer. In mijn kast hangen grijze vesten, bruine mantelpakjes, wollen ensembles en dikke truien. Hoewel ik me er gedurende de herfst en de winter prima mee heb weten te kleden, smaakvol als mijn kledingkeuze is, kan ik er ineens niet meer mee uit de voeten. Het is tijd voor de wissel naar mijn zomerkleren. Dat behelst een intensieve interactie tussen de kast op mijn slaapkamer en de opslagkasten op zolder. Het begint met een arm vol kleding die ik naar de nok van ons huis versleep. Daar hangen de begeerde luchtige niemendalletjes waarmee ik de definitieve komst van het voorjaar ga afdwingen. Als ik mijn zomergarderobe maar voor het grijpen heb, zal de lente het wel uit het hoofd laten om zich door gure oostenwinden te laten verjagen. Zoals ieder jaar is het een gesjouw van je welste en zoals ieder jaar doe ik het dus een paar weken te vroeg. Zelf zou ik nog kunnen leven met deze misser in mijn hormonale huishouding. Aangezien ik in één moeite ook mijn Henks winterse kleding naar zolder verhuis, heb ik in de aanloop naar het echte voorjaarsweer echter aan een stuk door klachten over deze wissel. Waar zijn warme colberts gebleven zijn, vraagt hij me klagend. En of ik meen dat hij zich nu reeds op kantoor kan laten zien in polo’s en overhemden met een korte mouw. Toegegeven; het staat hem allemaal beter als het zonlicht een beetje vat op zijn gezicht en armen heeft gekregen. De lichtere pakken die er nu in zijn kast hangen, bieden inderdaad wat weinig warmte als hij ‘s morgens het ijs van de autoruiten staat te krabben. Ik hou er veel te weinig rekening mee dat zoiets nog kan voorkomen in deze tijd van het jaar, verzekert hij me. Zijn dikke winterjas zou op dat soort dagen nog uitkomst bieden, maar helaas voor mijn echtgenoot ligt ook dat kledingstuk niet meer voor het grijpen. Het zomerjack dat ik voor hem aan de kapstok heb gehangen, bekijkt hij met een blik die het midden houdt tussen wanhoop en meewarigheid. Hij kent mijn voortvarendheid, maar zou liever weten hoe hij me deze wissel een paar weken kon laten uitstellen.
Nel Son