column Regiobode 15 oktober 2008
Het had niet veel gescheeld of onze zorgzame overheid had zich over het klimaat in mijn kleine werkkamer ontfermd. Dan was dit stukje voor de krant er mogelijk heel anders uit komen te zien. Minder verfijnd, minder afgewogen, wat korzeliger, iets geïrriteerder van toon. Zo kent u mij niet en de reden daarvoor is simpel. In de asbak op vijf centimeter van mijn toetsenbord brandt een sigaret en de rook kringelt zo nu en dan sierlijk voorbij mijn beeldscherm. Als ik nadenk over en volgende zin, neem ik even een trekje en hup, daar zijn de woordjes al die ik met u wil delen. Roken is ongezond, een nare verslaving en zeker als je - zoals ik de afgelopen week - van een verkoudheid mag genieten vormt het een bijzondere bijdrage aan hoest- en snotterbuien. Ik zal niemand het recht ontzeggen een rookvrij leven te leven. Van mij heeft u geen last. Waar ik echter last van heb is de overmatige regelzucht rond het roken, die zijn hoogtepunt heeft gevonden in de wetgeving die per 1 juli van kracht is geworden. We mogen niet meer roken in de horeca en hiep, hiep, hoera; sindsdien zijn alle café’s voortaan de blije ontmoetingshavens van alles wat last van rook heeft. De astmaverenigingen, COPD-lijders en emfyseempatiënten hangen sindsdien en masse aan de bar en zuipen zich aanvullend een levercirrose. Was het maar waar, hoor ik menig kroegbaas denken. Nu ben ik zelf niet zo’n frequente bezoekster van de horeca, maar - eerlijk is eerlijk - ik kwam wel eens in een restaurant of café. De keren dat ik dat deed na 1 juli, heb ook ik mijn nicotinebehoefte aan of bij de betreffende voordeur bevredigd. Een uiterst schandelijke ervaring waar je een beetje een smoezelig gevoel aan overhoudt, maar dat zal de bedoeling zijn. Rokers zijn per 1 juli tot officiële zielenpieten verklaard. We zijn de nieuwe paria’s geworden, de out-casts van de samenleving. Zwakke persoonlijkheden die onze driften niet goed onder bedwang hebben. Laat dat eens allemaal honderd procent waar zijn; dan nog vind ik het geen pas geven dat ik voortaan mijn schadelijke lusten onder de meest erbarmelijke omstandigheden moet botvieren. Ik ben - door mijn verslaving mogelijk nog meer dan de gemiddelde Nederlander - belastingbetaler in dit land en eis dat mijn rookplekje van enig comfort is voorzien. De rookplek bij menig kantoor of andere tewerkstellingslocatie heeft ook al de uitstraling van een strafkamp of ander penitentiair bedoelde behuizing. Waar is de zorgplicht van onze overheid voor de roker, vraag ik me af. De wet bepaalt dat iedereen recht heeft op een rookvrije werkplek, maar de maker van de wet laat de uitvoering over aan de bedrijven waar mensen werken. Zoals kroegbazen bijvoorbeeld. Waarom krijgen ze geen steun van de overheid om voorzieningen te treffen voor rokers en niet-rokers? Internationale verdragen verbieden het om rokers te discrimineren. Maar wat is de praktijk? Rookplekken zijn de meest mensonterende stukjes aarde geworden. Ik ga niet meer naar het café, restaurants bezoek ik mondjesmaat. Op mijn werkkamer mag ik nog roken al had onze minister ook dat graag verboden. Van roken ga je dood, staat er op mijn pakje. Van onze christelijk-rode coalitie met zijn bedilzucht krijg ik jeuk. Da’s zoals bekend erger dan pijn.
Nel Son
Geen opmerkingen:
Een reactie posten