column Regiobode 6 mei 2009
Ik leg een rode roos op het gele dienblad waarop ook onze ontbijtbordjes staan. Zijn kop thee en mijn kop koffie passen er net bij, net als de twee glazen met versgeperst sap. We ontbijten op bed deze zondag. De ochtendzon filtert zich door de gordijnen van de slaapkamer. Mijn nieuwe lief kijkt me stralend aan en noemt het verwennerij als ik aan zijn kant van het bed kom zitten. Ik reik hem zijn kop thee aan en zet het bordje met zijn beschuitje op het dekbed. Hij ziet in mijn ogen wat ik in de zijne zie. Dan moet ik de mijne sluiten en ben ik weer terug in mijn keuken. Terwijl ik het theewater kook en de bordjes uit de kast pak, is mijn blik al even naar die ene hoek geweest. Daar staat het gele dienblad. Ik zal het zodadelijk pakken, weet ik. Een neutrale handeling, zo lijkt het, maar dat is het niet. Het voelt als een onuitvoerbare opdracht dit dienblad aan te raken. Het van de plek te tillen waar het al bijna twee jaar onaangeroerd staat. Ik voel haat. Redeloze haat naar een geel dienblad. Tegelijkertijd is er een soort stille vastberadenheid in me om deze vreemde opdracht aan te nemen. Een zeker weten dat ik dit dienblad weer naar boven zal dragen zoals zo ontzettend vaak in de maanden dat mijn Henk daar ziek lag. Ik weet ook dat ik op de rand van het bed kom te zitten waar ik bij hem zat. De ontelbare momenten van zorg en radeloosheid die ik daar ervaren heb, kleven als een smet aan dat gele dienblad. Waarom heb ik het na zijn sterven niet in stukken geslagen en weggegooid? Als er één symbool is voor het verlies dat me te wachten stond is het dit prul! Het bevat al het verdriet om de verloren strijd die ik samen met hem heb gestreden. Mensen waar je van houdt, mogen niet doodgaan. Zo heb zijn dood leren benoemen en langzaam moeten accepteren. Voor de pijn en het gemis, kwamen zoete herinneringen en dankbaarheid. Een trotse nalatenschap van het vele dat me gegeven is in de lange jaren dat we samen konden zijn. Enkel de kracht die daarin school, liet me verdergaan en gaf me de kans om een leven alleen te leven. De opdracht die ik voel om dit dienblad te pakken, komt van hem. Ga verder met wat je hebt gewonnen en besteed het in het nieuwe deel van je leven, klinkt het in me. De wonderschone gave om opnieuw lief te mogen hebben, verdient ten volle geleefd te worden. Als ik in de voorkamer de vaas met rode rozen passeer, zet ik het dienblad even neer en kies er een ontluikende uit. De belofte die uit de net opengaande knop spreekt, bevestigt dit nieuwe deel van mijn leven. Het voelt als een lange reis. Een weg die ik te gaan had naar een nieuw landschap dat ik nog niet kende. Daar werd op mijn komst gewacht. Mijn aanwezigheid kon niet worden gemist, vanwege wat ik zelf te ontdekken heb en om ontdekt te worden. Op de rand van het bed, wellen mijn tranen door mijn gesloten oogleden. Als ik ze open rollen ze vrijelijk over mijn wangen en mag al het verdriet samensmelten met het intense nieuwe voelen dat - weer - liefde heet. De zondagskinderen die we zijn, zijn we niet alleen deze zondag. We zijn ze alle dagen van het jaar. Zijn hand veegt zacht de tranen van mijn gezicht. Onze ogen weten wat ze bij elkaar zien. De rand van het bed, het gele dienblad op het kastje ernaast. De rode roos. Oud en Nieuw in de lente.
Nel Son
Geen opmerkingen:
Een reactie posten